Blog
Onderwijsparade 2010
Vanmiddag was het Academiegebouw de locatie voor de Onderwijsparade 2010, die dit jaar als thema had: Betrekken en Betrokken : opleidingen als academische gemeenschap.
Zie ook: www.uu.nl/onderwijsparade.
Na een gemeenschappelijke inlooplunch en een woord van welkom door de rector magnificus, prof. dr. J.C. Stoof, werd door prof. dr. Wiljan van den Akker een lezing verzorgd, waarin vanuit het perspectief van student (‘study load’), docent ( ’teaching load’) en financier (‘money load’) gekeken werd naar hoe onderwijs te verzorgen dat werkelijk recht doet aan de uitgangspunten van het Utrechtse onderwijsmodel. In het Ublad online staat een interview met hem, waarin zijn visie uitgebreid belicht wordt. Zie http://www.ublad.uu.nl/pdfonline/pdf/20100305.pdf. Voor wie niet het hele interview wil lezen, hieronder een aantal opmerkelijke punten in samenvatting.
Wat betreft de study load wil Van den Akker naar een duidelijker afbakening van wat een cursus is. Nu is alleen duidelijk dat deze 7,5 ECTS oplevert. Maar liefst moet ook worden vastgelegd dat een cursus minimaal 6 contacturen per week heeft en maximaal 30 of 25 studenten per cursus in respectievelijk de bachelor en de master. Bij meer inschrijvingen komt er simpelweg een nieuwe groep. Dat hoeft niet extreem veel meer te kosten dan de huidige praktijk, voor Geesteswetenschappen 15-17% bovenop de huidige begroting. Massale colleges hoeven zeker niet slecht te zijn, maar een cursus kan nooit bestaan uit alleen hoorcolleges.
Voor docenten moet ook duidelijker worden wat een cursus betekent: de teaching load. Van den Akker bepleit voor het aangeven van de onderwijstaak over te stappen van FTE (“ik heb 0,4 FTE onderwijs”) naar aantallen cursussen. Dat elke wetenschappelijk medewerker/docent daarbij een minimaal aantal cursussen heeft moet duidelijk zijn. Ook wil hij een harde eis dat elke hoogleraar onderwijs geeft, ook in de bachelor. Wie zich te min voelt om een werkgroep in de bachelor te doen kan beter naar ander werk uitkijken, was de provocerende boodschap.
Tenslotte wil Van den Akker dat er beter gekeken wordt naar het nut van cursussen met heel weinig inschrijving, waarbij dat wel moet worden gerelateerd aan het totaal aantal studenten in de opleiding. Een cursus met 12 inschrijvingen bij een opleiding met 80 studenten kan heel goed, maar hetzelfde aantal bij een opleiding met jaarlijks 500 studenten is vreemd. En ook het aantal masteropleidingen kan nog wel wat minder….
Daarna was er gelegenheid om in twee rondes workshops bij te wonen.
We hebben met z’n vieren verschillende workshops bijgewoond. Hieronder een aantal indrukken.
De workshop “Hoe blijft docent betrokken bij de eigen professionalisering” was een actieve bijeenkomst. Onder leiding van Hens Runhaar en Johan Jeuring mochten we in drie subgroepjes nadenken over de beste manieren om docenten continu beter te kwalificering voor hun taak. Bijna alle docenten hebben al een basiskwalificatie (BKO) of seniorkwalificatie (SKO), maar dat is slecht een startpunt voor verdere en doorgaande bijscholing en professionalisering. Na discussie en stemrondes kwamen als meest gewenste punten uit de bus:
1) Feedback: er is meer contact nodig om de docent feedback te geven. Dit kan in de vorm van BKO-communities, junior-senior koppeling, een Wiki voor junior docenten, bezoeken van elkaars onderwijs, en het maken van video-opnames
2) Heel opvallend met op één na de meeste stemmen: betere informatievoorziening over en toegankelijkheid van onderwijskundige literatuur. Er is nu geen overzicht van, er is geen “handboek docent”. Dit lijkt me duidelijk iets dat we als UB kunnen oppakken. Bij Geo heeft men zo al eens een collectie didactische literatuur opgebouw en via een lijst op het intranet aangeboden aan de collegae. Een dergelijke lijst kunnen we ook in RefWorks maken en vervolgens via onze RefShare (http://www.refworks.com/refshare/?site=038151148270400000) aanbieden aan de UU-gemeenschap.
3) Carrière in het onderwijs, naast onderzoek, moet beter gewaardeerd worden en expliciet in R&O gesprekken worden beoordeeld en gestimuleerd.
4) Bij vernieuwingen in het onderwijs en nieuwe cursussen moeten vaker trainingen worden gegeven om de docenten weer helemaal bij te krijgen.
De workshop “Ondewijsmodel & betrokkenheid” was feitelijk vooral een nadere uitwerking van hetgeen ook al in de centrale lezing naar voren was gebracht, waarbij veel ruimte gegeven werd voor discussie over het Utrechtse studiemodel. Belangrijk aspekt in de discussie was het spanningsveld dat ervaren wordt door docenten tussen Onderzoek en Onderwijs en de mindere waardering voor Onderwijs door het management nivo van de universiteit.
In de workshop “Studenten betrekken bij de cursussen: good en best practices” werd in 6 groepen van 8 gediscussieerd over ‘betrokkenheid’. Eerst n.a.v. de vraag: Wat verstaan we onder betrokkenheid? (van student én docent) en vervolgens werden voorbeelden uitgewisseld onder het motto Waaruit blijkt betrokkenheid? Belangrijkste constateringen:
(a) om een ‘learning community’ te bereiken moeten álle deelnemers elkaar serieus nemen: spelregels zijn heel belangrijk (zaken goed voorbereiden, op tijd komen) maar ook het daarop aangesproken worden als je verzaakt.
(b) als je als docent ‘alles uit de kast haalt’ heb je meer kans dat je studenten weet te motiveren: gebruik verschillende onderwijsvormen, betrek de actualiteit in je opdrachten en voorbeelden en vergeet de humor niet.
(c) probeer ‘ambassadeurs’ te vinden: studenten worden het snelst gemotiveerd als hun medestudenten laten merken dat ze voordeel hebben/hadden bij het volgen van jouw onderwijs.
Tot slot van de middag werd bekend gemaakt wie de winnaars van de (Jong)Docentenprijs zijn, zie http://www.ublad.uu.nl/WebObjects/UOL.woa/1/wa/Nieuws?id=1038626.
De afsluitende borrel gaf ruim gelegenheid tot netwerken.
Groet,
Nieneke, Jeroen, Roos en Cora
Voor de volledigheid mijn tekst met nog wel enige aanvullende punten. Nieneke bedankt voor je poging om alles te integreren.
Verslag Onderwijsparade 19-3-2010
Groet, Cora
Geef een reactie